Voor veel kinderen is er weinig verschil tussen 70 eurocent en 70 euro. Daarom is het raadzaam om (naast het herkennen van de munten) met het gedeelte tot 10 euro te beginnen, dat uit te bouwen naar 100 euro en daarna over te stappen naar eurocenten. Daar is ook kennis tot 100 voor nodig.
Verder zijn er verschillende werkvormen. Opdrachtkaarten die ingezet kunnen worden bij een spelbord, werkbladen om zelfstandig te verwerken in een map, werkbladen in combinatie met een rekenmachine. Wanneer het kind het moeilijk vindt om zelf te bedenken op welke manier je een bedrag kunt betalen, kun je er voor kiezen om vaste betaalafspraken te maken: 8 euro is altijd 5 + 2 + 1.
Groepsoverstijgende geldbestanden
- r - algemeen toepasbaar - geld - kaarten met bedragen, opdrachtkaarten & bordspel dobbelknobbel - 43p.
-
r - algemeen toepasbaar - geldkaarten - prijskaarten van producten - 31p
Groep 1 en 2
groep 3, tot 5 euro en tot 10 euro
Stel een bedrag tot 10 euro samen.
Met gebruik van 1 en 2 euromunt, briefje van 5 en 10.
Nog geen eurocenten.
-
r - geld herkennen - naam 1 en 2 euro en biljetten 5, 10, 20 en 50 euro - 8p.
-
r - geld herkennen - naam van de munten - 7p.
groep 4
- r - wisselgeld, wat krijg ik terug? tot 5, tot 10 en tot 20 hele euro - 28p.
-
r - tot 50 euro & tot 100 euro met briefgeld - stappen van 10 en van 5 - per blad - alleen optellen - 33p.
-
r - tot 1 euro met munten, notatie als 60 cent - per blad - 34p.
-
r - tot 100 hele euro - maak het bedrag - 38p.
- r - herhaald optellen tot 10 euro - met 1 euro tot 4 euro - knip & plak - 5p.
-
r - tot 1 euro met munten, notatie als 60 cent - variatie - 35p.
groep 5
groep 6